Onderneming inbrengen in een B.V.? Bied voor 1 oktober een intentieverklaring aan bij de Belastingdienst.

ingevoerd op 06-09-2018

 

Als u als IB-ondernemer uw onderneming gaat inbrengen in een BV is het zaak de voorovereenkomst of intentieverklaring tijdig aan te melden bij de belastingdienst. Alleen dan bent u ervan verzekerd dat de resultaten van de onderneming vanaf het gekozen overgangstijdstip voor rekening van de BV komen. En dat is wel zo praktisch.

 

Het overgangstijdstip bij inbreng in een BV

Als u uw onderneming gaat inbrengen in een BV, dan wordt dit vastgelegd in een zogenaamde voorovereenkomst of intentieverklaring. Na het opstellen van de intentieverklaring gaat onder andere de notaris voor u aan het werk en enige tijd later is de BV een feit. Tot het moment dat de B.V. daadwerkelijk is opgericht is sprake van een BV in oprichting (BV i.o.). De Hoge Raad heeft ooit bepaald dat de resultaten van de onderneming in principe pas vanaf het tekenen van de intentieverklaring voor rekening en risico van de BV kunnen komen. Dit wordt ook wel de voorperiode genoemd. Volgens de Hoge Raad mogen de resultaten niet eerder dan de voorperiode voor rekening en risico van de BV komen. Het zogeheten overgangstijdstip mag daarom volgens de Hoge Raad niet liggen vóór het tekenen van de intentieverklaring. Maar vaak is het handig dat de resultaten toch al eerder voor rekening en risico van de BV komen, dus dat er sprake is van een zogeheten vóórvoorperiode. Zoals gezegd kan dat volgens de Hoge Raad niet, maar de Staatssecretaris van Financiën heeft hiervoor goedkeurend beleid ontwikkeld, waardoor het toch mogelijk is te werken met een vóórvoorperiode. In de praktijk wordt daar dikwijls gebruik van gemaakt.

 

Goedkeuring Staatssecretaris van Financiën m.b.t. vóórvoorperiode

Voor het goedkeurend beleid van de Staatssecretaris moet een onderscheid worden gemaakt tussen een ruisende inbreng en een geruisloze inbreng.

Voor een ruisende inbreng (met eventuele fiscale afrekening) geldt dat de vóórvoorperiode maximaal 3 maanden vóór het tekenen van de intentieverklaring mag aanvangen. Met andere woorden: het overgangstijdstip mag tot maximaal 3 maanden liggen vóór het tekenen van de intentieverklaring. Dus als op 1 juli van jaar X de intentieverklaring wordt getekend, kan de vóórvoorperiode op zijn vroegst aanvangen op 1 april van dat jaar. Een latere datum mag ook, maar een eerdere datum dus niet. Bijkomende voorwaarde is dat de BV uiterlijk binnen 9 maanden na het overgangstijdstip moet zijn opgericht. In dit voorbeeld dus uiterlijk op 31 december van jaar X.

Voor een geruisloze inbreng (zonder eventuele fiscale afrekening) geldt dat het overgangstijdstip tot uiterlijk 9 maanden terug mag worden vastgesteld, mits dat het begin van het boekjaar van de onderneming is. Laten we er van uitgaan dat het boekjaar van de ondernemer gelijk is aan het kalenderjaar. Als u dan in jaar X besluit om uw onderneming in te brengen met als overgangstijdstip 1 januari van jaar X, dan betekent dat dat u uiterlijk 30 september van jaar X de intentieverklaring moet hebben getekend en hebben aangemeld bij de Belastingdienst. In de intentieverklaring staat dat het overgangstijdstip 1 januari is. In dit geval geldt dat de BV dan uiterlijk vóór 1 april van jaar X+1 moet zijn opgericht.

Wat nu als u een intentieverklaring hebt getekend en u wilt toch niet de BV ingaan? Dat is geen probleem. Het is alleen maar een intentieverklaring, dus er is geen enkele plicht om de onderneming ook in te brengen. Dus als u twijfelt of u met terugwerkende kracht de BV wilt ingaan, is het verstandig tijdig een intentieverklaring op te stellen en deze bij de belastingdienst aan te bieden.

 

Bron: AccountantWeek, 15 september 2017